Complétez avec les mots suivants :
de aanbetaling - aankomen - de bankkaart - bestaan - bestellen - betalen - het budget - de damesafdeling - de das - duur - het geschenk - goedkoop - de inlichting - de kassa - de paskamer - de keuze - de kinderafdeling - de klant - de kledingwinkel - helpen - de herenafdeling - de laarzen - de maat - het model - ongeveer - de prijs - passen - het product - de trui - volgende - de voorraad
- Kleding voor kinderen vindt u op .........................................., voor vrouwen is het op .......................................... en voor mannen op .......................................... .
- Het is april. .......................................... maand is het mei.
- Als iets naar verhouding veel geld kost, dan is het .......................................... . Als het weinig kost, dan is het .......................................... .
- .......................................... is een geldsom die je op voorhand betaalt als je bijvoorbeeld iets bestelt.
- Cadeau is synoniem met .......................................... = cadeau betekent hetzelfde als ................ .
- Een paskamer is een ruimte waar je nieuwe kleding .......................................... .
- Kunt u me .......................................... de straat over te steken. Ik ben blind.
- Volgens mij ......... feeën alleen maar in sprookjes.
- De trein uit Antwerpen is om 8 uur vertrokken en om 8.50 in Brussel .......................................... .
- Hij heeft grote voeten. Hij heeft.......................................... 47.
- In onze winkel kunt u met een bankkaart .......................................... .
- Het is koud hier. Ik ga een warme wollen .......................................... aantrekken.
- We hebben dit boek niet in voorraad, wilt u dit .......................................... ?
- We hebben een ruime .......................................... in schoenen = we hebben schoenen in allerlei soorten en maten.
- Auto's zijn er in verschillende .........................................., sommige rijden op diesel, andere op benzine.
- Het parlement moet .......................................... voor volgend jaar goedkeuren.
- Je moet aan .......................................... betalen.
- Bij een pak draagt men vaak .......................................... .
- Iemand die iets in een winkel koopt is .......................................... .
- U kunt deze broek in .......................................... passen.
- De .......................................... van een .......................................... = hoeveel je ervoor moet betalen.
- Als je iets wilt weten, dan ga je .......................................... vragen.
- Een week telt ....... 600 000 seconden, om precies te zijn is dat 604800.
- Met .......................................... kun je geld uit een geldautomaat halen.
- We hebben geen melk meer. .......................................... is op.
- ..........................................zijn een soort schoeisel dat tot de knie reikt.
Vocabulaire
- op voorhand : par avance
- het sprookje : un conte
- goedkeuren : approuver
- het pak : le costume
- ruim : large
- blind : aveugle
- aantrekken : mettre (un vêtement)
Remarques
- Il faut faire attention au pluriel de model qui est modellen et non pas
models. Le pluriel des mots en -el est normalement -els. Mais pour être plus précis, il faudrait dire que les mots
Le pluriel de model est modellen. Les mots dont le e de la terminaison -el est un « e muet » (ou schwa) ont un pluriel en -els. Exemple : tafel --> tafels. Les mots qui se termine par le son « èl » ont un pluriel en -en.
Cours de néerlandais table des matières
Cours d'allemand
Cours d'allemand |
Enseignement de l'allemand Niveau 1 |
Grammaire allemande |